- jeune
- jeune [zĵun]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 jong2 recent ⇒ nieuw3 groen ⇒ naïef4 jeugdig5 uit de jeugd ⇒ de jeugd toebehorend6 〈informeel〉krap ⇒ net aan, kort♦voorbeelden:1 Dupont jeune • Dupont juniorune jeune fille • een meisjejeunes gens • jongeluijeune homme • jonge man, jongmens〈dramaturgie〉 jeune premier • jeune premier 〈mannelijke hoofdrol in liefdesintrige〉mourir jeune • jong stervenles jeunes 〈m.〉 • de jongelui, de jeugd2 les jeunes mariés • het pas getrouwde stel〈informeel〉 être jeune dans le métier • een nieuweling in het vak zijn4 faire jeune • er jeugdig uitzien5 dans mon jeune temps • in mijn jeugd1. m/fjongmens/jonge vrouw2. jeunesm pljeugd, jongeren3. adj1) jong2) recent, nieuw3) naïef4) jeugdig5) uit de jeugd6) krap, kort
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.